De beginperiode
De Lucasgilde werd op 1 juli 1886 opgericht. Willem Geets was de eerste voorzitter van de Lucasgilde. Datzelfde jaar werd ook de ‘Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen’ opgericht. De Lucasgilde promootte de beeldende kunsten door tentoonstellingen in te richten.De Lucasgilde dankt haar naam aan de heilige Lucas, de patroon van de kunstenaarsgilden. Na haar honderdjarig bestaan mocht de Lucasgilde zich bovendien koninklijk noemen.
De voorgeschiedenis
Op 5 februari 1812 had burgemeester Pierets verklaard dat de stad Mechelen haar steun wilde verlenen aan artiesten die nieuw werk wilden tonen. De stad stelde daarvoor een zaal ter beschikking in het Oud Paleis aan de Mechelse Maatschappij ter bevordering van de Schone Kunsten.
De Mechelse Maatschappij ter bevordering van de Schone Kunsten was honderdveertig jaar lang actief, tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Een periode van samenwerking
In de ruimte van deze vereniging exposeerde de vier dagen oude Lucasgilde met werk van acht Mechelaars: Alexander en Guillaume Aerts, Jean Coene, Constant De Bruyne, Herman Keffer, Leon Mardulijn, Arthur Puls en Charles Van Geem.De samenwerking tussen beide kunstgezelschappen kwam nog tot uiting in 1889, 1891, 1894. In 1938 werkten beide verenigingen samen bij gelegenheid van de retrospectieve huldetentoonstelling aan Willem Geets. Vele artiesten uit die tijd hebben aan salons van beide verenigingen deelgenomen.
De eerste tentoonstellingen
De eerste dertig tentoonstellingen van de Lucasgilde vonden plaats in de Hallezaal. Deze zaal werd ook ‘ Reuzenzaal der Halle’ genoemd. Zijl was gelegen aan de Grote Markt van Mechelen. Willem Geets, stichter en eerste voorzitter van de Lucasgilde, kon in die eerste periode, dank zij zijn talrijke relaties als directeur van de academie, zeer vooraanstaande kunstenaars uit heel het land naar Mechelen brengen.
Tussen 1919 en 1926 was Alexander Aerts ‘tijdelijk’ voorzitter van de Lucasgilde. De tweede voorzitter van de Lucasgilde was Jan Baptist Coene. Hij vervulde die functie twintig jaar lang. In 1946 volgde Theo Blickx hem op. Na diens dood, in 1963, nam Julien Aerts de voorzittershamer over en in 1977 trad John Williams aan als voorzitter.
Historische catalogi
Bij elke tentoonstelling van de Lucasgilde hoorde een een catalogus. Stuk voor stuk zijn deze catalogi belangrijke historische documenten.
De eerste autonome tentoonstelling van de zes maanden oude Lucasgilde heette “Christmas Exhibition”. Hij vond plaats van 25 december 1886 tot 5 januari 1887. Veertig exposanten uit elf Belgische gemeenten en één kunstenaar uit Parijs toonden er samen 79 werken.
De toenmalige Mechelse pers bestond uit twee katholieke weekbladen “de Mechelsche Courant” en “La Dyle” en het liberaal weekblad ‘De Burgerij’. ‘De Mechelse Courant’ volstond met een aankondiging van de manifestatie in amper 6 regels, zonder commentaar. ‘La Dyle’ repte met geen woord over de gebeurtenis. Een zekere Leon Teugels, een fabrikant van juwelen uit de Lange Schipstraat, besprak de tentoonstelling in ‘De Burgerij’. Ondanks zijn gunstig oordeel, toonde hij zich sceptisch tegenover het gedurfde initiatief van die jonge Mechelaars, allen leerling aan de Mechelse academie, om zich met gevestigde namen te omringen. Hij oordeelde dat de Mechelaars hun toonbeelden ‘Emiel Claus’ en ‘Alexander Struys’ waardig waren.
De landschapschilders overheersten de tentoonstelling met gevierde meesters als Emiel Claus, Cesar De Cock, Isidore Meyers, Jaak Rosseels, Leon De Pape en de van melancholie doordrongen Gustave Den Duyts. Gerenomeerde beeldhouwers als Julien Dillens, toen voorzitter van ‘L’Essor‘, Leon Mignon, de Brugse gebroeders Hendrik en Gustaaf Pickery, Alphonse Van Beurden en Jules Weyns deden eveneens mee. Tot 1 januari bedroeg de toegangsprijs 50 centiemen, na 1 januari nog slechts 25 centiemen. Deze start was ongetwijfeld een succes. Van bij de aanvang steeg dit kunstgebeuren uit boven het lokaal belang. Het toonaangevende kunsttijdschrift “De Vlaamsche School” was opgetogen over de Mechelse inbreng en loofde de onderneming.
De tweede tentoonstelling vond plaats in september 1887. Romain Steppe en Theodoor Verstraete versterkten de rangen. Een jaar later vervoegden onder anderen Alphonse Asselbergs, één der belangrijkste vernieuwers van de landschapschilderkunst in België, Leon Herbo, François Lamorinière, Jan Stobbaerts, befaamd voor zijn stalinterieurs, de Lucasgilde.
In 1889 figureerde de Mechelaar Albert Geudens voor het eerst tussen de exposanten. Daarna volgden Piet Verhaert, Jan Verhas, Evariste Carpentier, Frans Hens , gewezen circusacrobaat, verwoed reiziger en gevierde schilder van de Schelde en Emile Viérin, directeur van de Academie van Kortrijk.In december 1892 namen 52 artiesten, waaronder slechts 11 Mechelaars, deel aan de tentoonstelling. Een jaar later zijn 23 van de 25 deelnemers Mechelaars en duikt de naam Henri Van Perck op.Bij het tienjarig bestaan van de Lucasgilde, in 1896, vinden wij opnieuw enkele markante namen op de deelnemerslijst: Berthe Art, verdienstelijke leerling van Alfred Stevens, Paul Bayart, Emile Claus, Louise De Hem, Gustave Den Duyts, Albrecht De Vriendt, directeur van de Antwerpse Academie, Leon Herbo en Jules Lagae.
Jules Lagae won in 1888 reeds de prijs van Rome. In 1898 won hij een wedstrijd met een standbeeld van Pierre-Joseph van Beneden die in 1894 overleden was. In 1896 exposeerde hij samen met Moeder en kind voor het Portret van Guido Gezelle dat nu in Kortrijk prijkt. Verder waren er Frans Mortelmans, de broer van Lodewijk, de marineschilder Auguste Musin, Henri Stocquet, Romain Steppe, Pieter Verhaert, Gustave Vanaise, Jules Van Biesbroeck, Cornelius Van Leemputten en de Mechelaars Albert Geudens en Baudouin Tuerlinckx. Van 3 tot 17 juli 1898 stelde de 23-jarige Theo Blickx naar aanleiding van het 14de salon voor het eerst tentoon met niet minder dan acht werken.
Wouters en Wynants
De 17de tentoonstelling vond plaats van 25 december 1900 tot 6 januari 1901. Een tentoonstelling van uitzonderlijk belang. Naast Jan Willem Rosier, de nieuwe directeur van de Mechelse Academie, doken er twee toekomstige zwaargewichten op: Rik Wouters en
Ernest Wynants. De achttienjarige en tot vandaag gewaardeerde Rik Wouters met zeven inzendingen, plaasteren borstbeelden en tekeningen. De tweeëntwintigjarige Ernest Wynants toonde enkele voorwerpen uit de toegepaste kunsten, waaronder een schouw in Louis XV-stijl en twee spiegellijsten in Louis XVI-stijl.
Zes maanden later zullen de twee jonge artiesten nog éénmaal deelnemen. Op die 18de tentoonstelling van 30 juni tot 21 juli 1901 verschenen voor het eerste werken van Guillaume Van Strydonck en Jef Willems, gekend van hun Jobfiguur aan het Stedelijk O.L.V.-Ziekenhuis.
…en James Ensor
Na enkele onopvallende jaren prijkte op de 22ste tentoonstelling van 16 mei tot 5 juni 1904 plots opnieuw een rist tenoren uit de Belgische kunstwereld.
Aan de tentoonstelling namen drieënvijftig kunstenaars deel. Slechts negen onder hen waren Mechelaren. Twee jaar eerder had Richard Baseleer in Antwerpen een succesrijke tentoonstelling gehouden. In Mechelen toonde de schilder van de Beneden-Schelde een gezicht dat zijn predikaat illustreert. Naast Karel Bonaugure, Pierre Braecke, aan wie een museum in Nieuwpoort is gewijd, de sociaal bewogen Theo Blickx, de genre- en portretschilder Eugène Broerman, de bovengenoemde Evariste Carpentier was er de luminist Emile Claus. Verder waren er nog Alfred Delaunois, directeur van de Leuvense Academie, Julien Dillèns, lid van de Koninklijke Academie van België, Pieter Dierckx, directeur van de Academie van Temse, Josuë Dupon, een bijzonder begaafd beeldhouwer en James Ensor.
De James Ensor aan wie het Parijse tijdschrift La Plume vier jaar eerder een dik en indrukwekkend nummer had gewijd toonde hier een stilleven en een Oostends gezicht. Willem Geets, Albert Geudens, Victor Gilsoul, Theo Hannon, stichter van het tijdschrift L’Artiste, Frans Hens, Leon Herbo, Célestin Jacquet en Eugeen Yoors toonden eveneens gewaardeerd werk. De veertigjarige Eugeen Laermans met zijn zo specifieke eigen stijl was aanwezig met “De aflijvige”. Ook de Brusselaar Philippe Swyncop en de Lierenaar Isidore Opsomer droegen bij tot het welslagen van de tentoonstelling. De éne had in 1900 en de andere in 1903 de Godecharleprijs gewonnen. De zeventigjarige Henri Stacquet, voorzitter van de “Koninklijke Belgische vereniging der aquarellisten”, de twintigjarige Henri Thomas, de Mechelaar Baudouin Tuerlinckx, Louis Tydtgat, de directeur van de Gentse academie en de jonge begaafde Walter Vaes verrijkten het geheel.
Een onbekende recensent, met het initiaal C., schreef hierover een jaar later in het nieuwe Mechelse kunstblad “Nieuw Leven”: «Van een bezoek, dat we verleden zomer aan eene tentoonstelling, door de Lucasgilde ingericht, brachten, bleef ons een alleraangenaamste indruk bij : kunstenaars in het volle bezit van hun talent hadden medegewerkt tot het welgelukken dier kunstuiting ; van jongeren ook kregen we toen veelbelovend werk te zien. Kortom, zulke tentoonstelling was ten volle geschikt om den kunstsmaak van het Mechelsch publiek te louteren.». Over de 23ste tentoonstelling dacht de commentator heel anders. Volgens hem leed die aan bloedarmoede
Gewetensvolle arbeidOp 4 november 1906 publiceerde “Nieuw Leven” een uitgebreide bespreking van de 24ste tentoonstelling. De auteur, éne ‘V’ schreef: «Hoeven wij hier in den regel geen baanbrekers noch stoute durvers te zoeken – daarom leven wij toch in een provinciestadje – deze maal mogen wij over het geheel wijzen op een gewetensvollen arbeid, die de aandacht van het Mechelsch publiek overwaard is.».
In die jaren merken wij de deelname op van de Mechelse Parijzenaar Vic Van den Bergh, Maurice Hagemans, schilder van waterlandschappen, de knappe beeldhouwer Frans Jochems en de Mechelaar Karel Verschaeren.
De 25ste verjaardag
Bij de 25ste verjaardag van de vereniging toonde de Lucasgilde 137 werken van 65 artiesten waaronder enkele belangrijke kunstenaars: Pierre Abatucci, de gedreven landschapschilder Alfred Hazledine, de beeldhouwers Frans Huygelen, prijs van Rome voor beeldhouwkunst in 1900, Isidore de Rudder en de neo-impressionist Armand Jamar. Raoul Hynckes, geboren te Brussel in 1893 en overleden te Blaricum in 1973, was in 1911 als achttienjarige van de partij met De Notelaars, Bosgezicht en Winterzon. In de jaren dertig brak hij in Nederland door als magisch realist, samen met Carl Willink, Pyke Koch, Wim Schuhmacher en Dick Ket.